16 APRIL 1945: DE BEVRIJDING VAN OTTERLO.
Over kelders en schuilkelders.
Er is al veel geschreven over de bevrijding van Otterlo op 15 en 16 april 1945 en de Slag om Otterlo in de nacht van 16 op 17 april. Daarin ging het meestal en in hoofdzaak over de gevechten en de doden en gewonden, die toen zijn gevallen. Dat is uiteraard het meest ingrijpend en ongetwijfeld is daar nog meer over te vermelden. Maar ik ga me in dit korte verhaal vooral richten op de angsten en zorgen van de bevolking van Otterlo, precies 70 jaar geleden. Hoe hebben zij zich in deze moeilijke uren gered? Dat is in het boekje ‘Otterlo, over oorlog en bevrijding’ (1995) ook wel aan de orde gekomen, maar er is nog meer materiaal van ooggetuigen. Opmerkelijk is ook, dat bij de bevrijding op 15 en 16 april vier dorpsgenoten en een aantal soldaten aan Geallieerde en Duitse zijde zijn omgekomen. In de helse nacht en vroege ochtend van 17 april heeft het dorp voortdurend onder geweer-, mitrailleur- en mortier/kanonvuur gelegen en zijn er meer dan 100 Duitse en Geallieerde soldaten gesneuveld en nog meer gewonden gevallen. Wonderlijk is, dat in die nacht de bevolking van Otterlo er, ondanks de vernieling en forse schade aan huizen en andere gebouwen, relatief ongeschonden door is gekomen. Hoe kon dat? Zaten ze allemaal in veilige kelders of schuilkelders? Natuurlijk zijn hierover geen overzichtelijke gegevens beschikbaar maar verhalen van Otterlo-ers geven toch wel een beeld. Daarom hieronder (nog) een aantal verhalen, die mij in de loop der jaren ter ore zijn gekomen.
De HOUTKAMP.
Toen was huis en boerderij nog bezit van dr. A.D.Voûte (Alex). Het westelijk gedeelte werd in de laatste jaren van de oorlog bewoond door de familie Brons, het oostelijk deel (‘de villa’) door de familie Voûte. Het complex bevat een ruime, stevig gebouwde kelder. In de loop van zondagmiddag 15 april kwamen Canadese tanks, een verkenningseenheid, vanuit het Park op Otterlo af. Alex Voûte was die dag jarig en de familie zat aan de maaltijd toen het schieten begon. De familie vluchtte, samen met de fam Brons de kelder in. Het verhaal gaat dat het toetje in de kelder werd opgegeten. Ook moeder Voûte-van Gelder, die in een huisje tegenover de Houtkamp woonde, schuilde in die kelder. Tevens kregen ook een drietal boeren, die voor de Duitsers met paarden een drietal kanonnen naar het Jeneverbessenbos hadden gebracht en later zwervend door het Otterlose bos bij de Houtkamp opdoken, daarin onderdak. Ook de volgende nacht tijdens de Slag om Otterlo zat de kelder volgens Dicky Van Omme-Brons bomvol. Wel dertig personen! Naast de familie Voûte en Brons was ook de familie van den Ham van de Hoenderlose weg, die juist de dag ervoor bij de eerste aanval vader en een zoon (Sander) hadden verloren, in de kelder ondergebracht. Die nacht zaten er Canadese militairen in huis, waarvan zij de strikte order kregen om de kelder niet te verlaten. Begrijpelijk, want de Canadezen schoten ’s nachts uit een bovenraam op de Duitsers, die zich langs de Hoenderlose weg hadden verschanst. De kelder was redelijk veilig, al drong toch een kogel door een voeg naar binnen! (*12).
Familie BLOTENBURG aan de Dorpsstraat.
Aan de Dorpsstraat ongeveer tegenover de begraafplaats woonde in de helft van een dubbele woning de fam. Blotenburg, vader, moeder en 4 kinderen. Wim Blotenburg, toen 15 jaar oud
en derde in de rij, herinnert zich nog goed dat erop in de middag van de 15-de een Duitse legerarts of –verpleger in hun huis aanwezig was, getooid met een grote wit rubberen schort over het uniform. Deze Duitser maakte hen duidelijk, dat hun huis als eerste aan de Dorpstraat vanaf de Hoenderlose weg en Houtkampweg, op een bijzonder gevaarlijke plek lag. Toen vervolgens de voorste Canadese tank, die de Dorpsstraat inreed in tweede instantie volop werd geraakt, behandelde deze Duitser als eerste de gewonde inzittende van de tank (de 3 andere inzittende militairen waren op slag dood). De Blotenburgs kregen opdracht om een laken aan repen te scheuren en kussenslopen te brengen. De gewonde werd naar dokter Beumer in het Witte Hoes gebracht en is spoedig daarna overleden. Vervolgens kregen zij later het dringende advies van de Duitser om het huis aan de achterzijde te verlaten. Zij gingen achter het huis en trokken door de velden naar de Mosselseweg. Ze vonden daar onderdak in een schuilkelder bij hun grootouders (*12).
Bakkerij VAN LUNTEREN.
In de oorlog lag bakkerij van Lunteren, Kerklaan 9, tegenover de kerk, ongeveer op het begin van wat nu de Sportlaan is. Op de hoek van het huis stonden borden: BROOD met een pijl naar achteren, dus achterom en daaronder: ‘Kruidenierswaren’ met een pijl naar het winkeltje om de hoek. Mina Jansen-van Lunteren vertelt, dat haar ouders in september/oktober 1944 tijdens de evacuatie van Arnhem en aangrenzende Rijngebieden uitgebreid onderdak verschaften aan Rode Kruismedewerkers, die betrokken waren bij de evacuatie van de Arnhemse ziekenhuizen naar het Kröller-Müller Museum en Ericaschool. Ook namen zij zeven evacués in huis op, waaronder evacués uit Huissen/Angeren, dus nog aan de zuidkant van de Rijn, waar begin oktober 1944 nog hevige gevechten hadden gewoed. Deze mensen drongen begin 1945 aan om een goede schuilkelder te bouwen. Begin april werd achter de schuur, gebruik makend van de varkensloop met betonnen vloer en halfhoge betonplaten, met zandzakken en takkenbossen een zo veilig mogelijke schuilplaats gebouwd. In de nacht van 16 op 17 april zaten dus in de schuilplaats vader en moeder van Lunteren, hun oudste dochter met kindje van acht maanden, Mina en enkele evacués. In de loop van die nacht raakte het buurhuis, waarin de families Goor en Jansen woonden, zodanig vernield dat zij een nieuw onderkomen moesten zoeken en ook in de schuilplaats terecht kwamen, zodat er uiteindelijk 17 personen schuilden. De bakkerij liep nogal wat schade op waaronder een voltreffer in het dak, waarvoor volgens de wederopbouw documenten 70 nieuwe dakpannen nodig waren. Vroeg in de ochtend van 17 april werd Mina naar broer Evert Jan Beumer, begin Edescheweg, gestuurd om wat melk te halen om pap te kunnen maken voor de baby. Zij hadden die nacht wel een pannetje pap meegenomen de schuilkelder in, maar daar was te veel zand in gekomen. Onderweg werd Mina door Canadese militairen aangehouden die haar meteen wilden terugsturen, maar na wat uitleg mocht ze door, mits ze onmiddellijk terug zou komen. Dit voorval benadrukt dat de Canadezen die ochtend nog rekening hielden met nieuwe strijd tegen achtergebleven Duitsers (*12).
Familie VAN MOURIK.
Aan de Dorpstraat naast Blotenburg woonde vanaf 1934 de familie Van Mourik. Van Mourik was diender bij de Rijkspolitie geweest, maar in 1943 met pensioen gegaan. Zijn zoon Ad, toen ik hem sprak gepensioneerd directeur van de openbare basisschool te Heelweg (bij Aalten), was bij de bevrijding van Otterlo 15 jaar oud. Hij vertelde in 2011 in zijn woonplaats Heelweg over zijn jeugd in Otterlo. Bij de strijd in de nacht van 15/16 april raakte de aangebouwde schuur in brand. Zij moesten toen een schuilplaats zoeken en probeerden het o.a. bij Het Witte
Hoes van dokter Beumer. Maar in de kelder was geen plek meer. Onder andere het grote gezin van de overburen, de Rooij, had daar een plaats gekregen. Uiteindelijk werden zij opgenomen in de (schuil)kelder van J. Beumer op Dorpstraat nr.1 (*12).
SLOT.
Uit deze verhalen en die uit het boek: “Otterlo, over oorlog en bevrijding” blijkt dat het dorp natuurlijk niet was voorbereid op zo’n heftige strijd. De dorpelingen moesten zichzelf zo goed mogelijk redden. Er werden ook in de laatste dagen nog, soms samen met de buren, schuilkelders gegraven door dorpelingen die geen veilig geachte kelder hadden. Trouwens een kelder in huis zou bij brand ook een valkuil voor de familie kunnen worden. In een enkel geval hebben Duitse militairen nog ongevraagd adviezen gegeven, hoe je zo’n schuilkelder moest graven.
Verder moest je, toen de strijd uitbrak, beslissen, wanneer het zo gevaarlijk werd dat je erin moest wegduiken. Het waren geen luxe, verwarmde onderkomens dus het was kou lijden in de aprilnachten. Ook de weg ernaartoe was gevaarlijk. Een lid van de familie Van den Ham werden getroffen op weg naar de schuilkelder. Ook werden de dorpelingen soms door (Duitse) militairen uit de schuilkelder gejaagd en werd die als stelling gebruikt. Bekend is ook dat de schuilkelder van Heijting/Bouman op 16 april `s morgens vroeg door Canadese soldaten werd bezet die vandaar uit met een mitrailleur vuurden.
Zeventig jaar geleden beleefde Otterlo midden in april de meest hectische periode in het bestaan van het dorp. Natuurlijk was de bevolking blij bevrijd te zijn van de Duitse bezetting, maar tegelijkertijd was er verdriet om de doden en had men grote problemen met de beschadigde woningen en overige bezittingen. Op 4 mei a.s. herdenken wij in een goede traditie de doden die toen en in de gehele oorlog zijn gevallen. Uit het Wederopbouwarchief van de Gemeente Ede blijkt, dat 118 huizen en bedrijfsgebouwen in Otterlo en wijde omgeving oorlogsschade hebben opgelopen (*12).
DE JOODSE FAMILIE SIEGEL OVERLEEFT DE OORLOG IN OTTERLO.
Inleiding.
Als ze vertelt over de bevrijding van ons dorp en de terloopse opmerking van haar werkgever, dokter Beumer, komt er na meer dan 60 jaren toch nog even een verongelijkte toon in haar stem. Beumer zei:” Wat zullen ze bij van der Iest blij zijn!” Gerda, verbaasd: “Maar iedereen is toch blij, dat de oorlog voorbij is?” Daaraan merkte Beumer, dat zij van niets wist en hij vertelde haar over ondergedoken Joodse familie. Pas toen werd haar duidelijk, dat haar verloofde, Jan van der Meijden, knecht op het pluimveebedrijf van van der Iest, jarenlang had geholpen bij de verzorging van de familie Siegel, zonder daarover ook maar iets te zeggen! Maar …. natuurlijk is zij trots op Jan en vertelt nog enthousiast over hun reis naar Israël in 1973, waarbij Jan de bekende Israëlische onderscheiding van Yad Vashem kreeg uitgereikt, met als eretitel: ‘Rechtvaardige onder de volkeren’! Op de medaille het opschrift: ‘Diegene die een mensenleven redt, heeft de gehele mensheid gered’. Ook Jan van der Iest en zijn vrouw kregen deze onderscheiding. En binnenkort komt Ruth Siegel, de jongste van het gezin Siegel, weer langs vanuit Israël. Want ze is na de oorlog nog met haar bevriend geraakt!
We spreken met mevrouw Gerda van der Meijden- van Veldhuizen, 89 jaar oud en nu wonend in Eureka. Jan, haar man, is ruim drie jaar geleden overleden. Ondanks dat ze in de oorlog niet was ingelicht is zij, mede door de nog steeds bestaande vriendschap met de familie Siegel, het best op de hoogte van de gebeurtenissen in de oorlog. Daarnaast heeft Paul Siegel, de broer van
Ruth, ongeveer 10 jaar geleden een boek over zijn lotgevallen en die van zijn familie gepubliceerd, getiteld: ’Locomotieven trekken wagons,1933 – 1945’ (*1). Het is uitgegeven in Israël, maar ook in Nederland. Mede hieruit put ik voor het onderstaande verhaal.
De kennismaking tussen van der Iest en Siegel.
In de twintiger jaren van de vorige eeuw pachtte de Friese boerenzoon Jan van der Iest een klein boerenbedrijf aan de Edescheweg te Otterlo. Daarvoor had hij ook enkele jaren in Duitsland gewerkt en sprak dus vloeiend Duits. Hij hield pluimvee en verkocht regelmatig op de grote pluimveemarkt te Barneveld.
Siegel stamde uit een Joods geslacht, dat al enkele eeuwen in Duitsland woonde. Zijn vader en oudste broer hadden een pluimveebedrijf. Hij begon echter een poelierszaak, eerst in Düsseldorf, daarna in Keulen. De zaken gingen goed. Hij leverde geslacht pluimvee aan Joden in de wijde omgeving omdat hij naar de Joodse rituelen ‘koosjer’ liet slachten.
Maar vanwege de goede kwaliteit van zijn waren had hij ook veel niet-joodse klanten. Voor geschikt pluimvee kocht hij eind twintiger, begin dertiger jaren ook regelmatig op de Barnevelder markt. Hij schafte al spoedig een vrachtauto aan voor pluimveevervoer.
Op een dag toen hij zijn aankopen had gedaan en in het marktcafé, onder het genot van een biertje of borrel, met de boeren wilde afrekenen merkte hij pas dat hij z’n portefeuille was vergeten en wilde vervolgens zijn aankopen annuleren. Toen bood een man, waar hij nog niet eerder zaken mee deed, aan om hem het hele bedrag voor al zijn aankopen voor te schieten. Dat was Jan van der Iest uit Otterlo. Op de volgende marktdag gaf Siegel het geld terug en vroeg ook of van der Iest zijn compagnon wilde worden. Van der Iest stemde toe en vervolgens ontwikkelden zij een hechte samenwerking tot wederzijds profijt.
Maar toen in1933 Hitler aan de macht kwam besloten Siegel en zijn vrouw Emmy met hun drie kinderen, Margot (1922), Paul (1924) en Ruth (1928) naar Nederland te verhuizen. Ze vonden een huurhuis in Oosterbeek en verkochten hun zaak in Keulen. Samen met van der Iest bleef hij pluimvee exporteren naar relaties in Duitsland. Daar tegen 1940 het ritueel slachten in Duitsland werd verboden werd bij van der Iest een ‘koosjere’ slachtlijn opgezet.
De familie van der Iest verhuisde in die jaren naar Arnhemseweg 28, ongeveer tegenover de Zanding. Het zogenaamde ‘terrein van Vos’, dus hoek Arnhemseweg en Buurtweg, was toen hun eigendom. Naast pluimvee is van der Iest op dit perceel ook een kersenboomgaard begonnen. Mevr. Van der Meijden hielp in de voorzomer mee bij de verkoop van de kersen.
Ondergedoken.
Toen in de loop van 1942 de vervolging van Joden door de Duitsers op gang kwam, Westerbork was uitgebreid tot een doorgangskamp voor de vernietigingskampen in het Oosten, dook de familie Siegel onder. Margot en Ruth werden opgenomen door de familie Van der Iest, al had mevrouw van der Iest daar eerst grote moeite mee. Zij zijn daar twee en een half jaar gebleven, waarin ze nauwelijks buiten kwamen. Jan van der Iest deed alsof hij Duitsgezind was, kocht Volk en Vaderland en had soms inkwartiering van Duitse officieren. Dan moesten Margot en Ruth in een hol in de hooiberg slapen. Jan van der Meijden zorgde daar voor voedsel en verdere verzorging.
Siegel en zijn vrouw Emmy werden in 1942 door de ondergrondse ondergebracht bij twee dames, die afgezonderd in de bossen bij Oosterbeek woonden. In 1944 na de Slag om Arnhem moesten de bewoners van Arnhem, Oosterbeek en omstreken evacueren. In de chaos zag het echtpaar Siegel kans om Otterlo te bereiken en van der Iest/ van der Meijden brachten ze onder in een deel van een kippenhok op het terrein.
21
Zoon Paul was begeesterd geraakt door de Joodse pioniers in Palestina, wilde daarna toe maar besloot eerst landbouwervaring op te doen. In 1941 en een deel van 1942 werkte hij bij een boer te Oeken, wederzijds tot volle tevredenheid. Eind 1942 kreeg hij een oproep voor een werkkamp, maar dook onder. Hij werd echter vrij snel opgepakt en naar Westerbork gestuurd. Met enig geluk en zijn landbouwachtergrond, waardoor hij o.a. ingezet werd bij boeren voor de voedselvoorziening van het kamp, wist hij de transporten naar de vernietigingskampen in het oosten te vermijden. Eind 1943 ontwikkelde hij een bijzondere ontsnappingstactiek. Er waren soms wel ontsnappingsmogelijkheden, maar de Duitsers straften dan hardhandig en stuurden de groep of barakbevolking waaruit de vluchteling voortkwam, versneld naar Auschwitz. Uit solidariteit met de lotgenoten ging men er dus zelden vandoor. Paul liet zich echter bewust op de transportlijst plaatsen en toen, na het appel, de bijna duizend Joden de trein werden ingedreven, zag hij kans om in de chaotische situatie op het perron samen met een vriend het kamp weer in te vluchten naar een schuilplaats. Officieel zaten ze in de trein en pas enkele dagen later kwam hun vlucht uit, maar ze konden ook onderweg zijn ontsnapt! De smokkelroute uit het kamp was met verzetsorganisaties geregeld. Hij werd vervolgens door België en Frankrijk naar Spanje gesmokkeld en bereikte in november 1944 Palestina. Met deze tactiek ontsnapten daarna nog 14 kampbewoners.
Na de bevrijding bleek het hele gezin Siegel de oorlog te hebben overleefd, hoewel zij wel oma en veel goede vrienden hadden verloren. Zij zijn allen naar Palestina/Israël geëmigreerd (*1).
Dit is in het kort de geschiedenis van een Joodse familie, die ondergedoken in ons dorp de wrede tweede wereldoorlog hebben overleefd. Hoewel onbekend moest blijven dat je onderduikers had waren de huisarts, dokter Beumer, en de twee politieagenten van het dorp wel op de hoogte! Paul Siegel vertelt in zijn boek, dat hij, voordat hij opgepakt was, eens te voet en in het donker op weg was naar van der Iest te Otterlo. In de buurt van ons dorp gekomen raakt hij wat aan het dwalen. Plotseling duikt er een man in uniform voor hem op.
Gelukkig voor hem in een Nederlands politie-uniform, een van de beide dorpsagenten (Michels of van Zwetselaar). Voordat hij iets hoefde te zeggen wees de agent hem al de weg naar Van der Iest. Dit verhaal benadrukt dat de dorpsagenten in die tijd ‘uit het goede hout gesneden’ waren.
‘Maria van Renkum’ dook in de oorlog onder in Otterlo.
Een verhaal voor de Kerst- en Nieuwjaarstijd.
Op de vroege ochtend van nieuwjaarsdag 1945 vertrokken pastoor Wolters, kapelaan Stockmann en hun huishoudster met een handkar van hun evacuatieadres aan de Stationsweg te Ede. Zij gingen op weg naar de RK kerk, OLV-ten Hemelopneming in Renkum.
Het was de moeilijke laatste Oorlogswinter, de hongerwinter. Na de slag om Arnhem werd in begin oktober 1944 de Veluwezoom door de Duitsers geëvacueerd. De bevolking van Renkum vertrok richting Ede en velen nog verder in noordelijke richting. Zij hadden met pijn in het hart hun huizen afgesloten, de kostbare bezittingen verstopt, want veel kon men niet meenemen.
De pastoor en kapelaan hadden de belangrijke bezittingen van de kerk opgeborgen in de kluis, die de kerk bezat. Daaronder hun kostbaarste beeld, de Madonna Maria met het kind Jezus, ook wel de Maria van Renkum genoemd. Dit eikenhouten beeld van 63cm hoogte had rond het jaar 1400 in een kapelletje bij Renkum gestaan en wordt in de kunst geclassificeerd onder de Neder rijnse richting.
In de vijftiende en zestiende eeuw was het beeldje al het reisdoel geworden voor vele gelovigen en stond het onder bescherming van de hertog van Gelre.
In de woelige tijd van de tachtigjarige oorlog en reformatie werd het kapelletje in 1581 vernield.
En de madonna was verdwenen!
Tot het op een wonderlijke wijze enige jaren voor 1900 weer opdook en in 1928 geschonken werd aan de rooms katholieke kerk te Renkum. De omzwervingen die het beeld heeft gemaakt zijn slechts voor een deel bekend geworden. Vanaf die tijd werd het beeldje weer een doel voor bedevaartgangers.
Pastoor Wolters en kapelaan Stockmann begonnen zich diep in de herfst van 1944 steeds meer zorgen te maken over de veiligheid van deze kerkelijke goederen. Bekend werd dat in het ‘Sperrgebiet’ steeds meer geroofd werd en dat Duitsers kluisdeuren met springstof opbliezen. Dus vroegen zij enkele malen bij de Duitse bezetters vergunning om deze kerkelijke kostbaarheden te mogen ophalen, maar dat werd geweigerd!
Toen kreeg de pastoor het idee om ze zonder vergunning op te gaan halen, maar dan op de vroege ochtend van Nieuwjaarsdag. Hij gokte erop dat de Duitsers die ochtend nog niet nuchter zouden zijn, mogelijk nog vol heimwee hun liederen zouden zingen en er geen controles zouden zijn.
Dus vertrokken zij te voet, met de handkar met dekkleden en zij vonden de kluis in ongeschonden staat. Naast het beeld van Maria met kind werd ook een kostbare kazuifel (het overkleed van de priester tijdens de mis) meegenomen. En….. zij arriveerden zonder door de Duitsers te zijn aangehouden weer in Ede.
Natuurlijk erg blij dat het was gelukt, zochten zij vervolgens een betere en veiliger schuilplaats. Dit werd de schuilkelder van het Kröller Müller Museum te Otterlo. De directeur kwam, naar wordt verteld, het beeld zelf ophalen.
In 1941 was de speciale opslagbunker, waarvoor mevrouw Kröller nog het initiatief had genomen, in het centrum van het Park ongeveer 500 meter van het Museum, gereedgekomen. Daarin was de kunstcollectie van het museum gedurende de rest van de oorlog ondergebracht. Ook verschillende kunstvoorwerpen van particulieren en instellingen, die tijdens de evacuatie van de Veluwezoom in veiligheid moesten worden gebracht, hebben daarin een plaats gekregen.
En zo werd in 1946, toen de kerk te Renkum hersteld was van de opgelopen oorlogsschade, de Madonna weer haar oude plek geplaatst.
JOHAN BETTINK- verzetsman en eierhandelaar.
Een verhaal uit de Oorlogswinter 1944 – 1945 (*7).
De familie Bettink woonde in de Tweede Wereldoorlog aan de Apeldoornseweg onder Otterlo, in Nieuw Peppelenburg, de boerderij waarin nu Stoeterij Willemien is gevestigd (nu Apeldoornseweg 178). De pachter van de boerderij was van Manen, de eigenaar een lid van de familie Van Heek .Het jonge gezin van Johan en Hennie Bettink- van Voorst woonde erbij in met een eigen wooneenheid van twee kamers, keuken, bijkeuken, wc e.d. In 1940 was Jan geboren, in de winter van 44/45 was mevrouw Bettink in verwachting. Johan was toen een scharrelaar en handelaar, niet vies van stropen en wat zwarte handel. Maar hij deed ook in de loop van de oorlog duidelijk mee aan het verzet tegen de Duitsers. Gedurende de eerste oorlogsjaren waren er weinig problemen. Ze redden zich best, hadden voldoende te eten. Tot de evacuatieperiode begon!
Evacuatie van Arnhem en omgeving.
Na 17 september 1944, begon de Slag om Arnhem en er zou veel veranderen, ook in Otterlo en omgeving. Toen de Slag verloren was gegaan moest Arnhem e.o. op 25 september evacueren.
In Arnhem woonde de familie Engelberts-van Heek, die met tantes, kinderen, twee dienstmeisjes en een bevriend echtpaar op weg gingen naar de boerderij van Van Manen. Engelberts had in Arnhem een grossiersbedrijf in smederijartikelen. Zij kenden de boerderij en de fam. Van Manen omdat de moeder van Mevr. J. Engelberts-van Heek eigenaresse was van de boerderij. Zij werden dan ook met open armen door de familie van Manen ontvangen. Ze bouwden een prima relatie op met de familie Bettink. In het dagboek dat mevr. Engelberts bijhield spreekt zij over 17 vluchtelingen, waarvan een deel op de grond moest slapen en de wat oudere kinderen eerst in het hooi. Later waren er voldoende bedden beschikbaar. Ook zijn er later nog enkele evacués bijgekomen, mevr. Engelberts dan spreekt over 23 evacués.
De verzetsman door de Duitsers gezocht.
De evacués begonnen snel aan de situatie te wennen. Verschillende leden van de familie zetten zich in voor het Rode Kruis in Otterlo, vooral helpen in de aardappelschilploegen voor de gaarkeuken op het plein bij de dorpskerk. De jongens werden ingezet bij de Rode Kruis Transportkolonne, gingen mee naar Arnhem om voorraden te halen of aardappelen rooien. Johan Bettink zagen ze eigenlijk nooit. Hij was voortdurend afwezig, met zijn geheime klussen bezig, zoals eten bezorgen bij in de bossen (o.a. achter Berkenrode) verstopte parachutisten. Wel wordt plotseling op 5 november 1944 ’s morgens vroeg de boerderij omsingeld door Duitse soldaten, die kennelijk naar hem op zoek zijn. Ieder moest zijn ‘Ausweis’ laten zien en er werd met revolvers gedreigd, maar niemand wist iets. Verondersteld wordt dat een evacué, die na de bevrijding onmiddellijk werd opgepakt, mogelijk een dubbelrol heeft gespeeld en hierbij betrokken was. Echter bij de inval heeft deze man tegen de Duitsers juist aangegeven dat er verder niemand te vinden was. Opmerkelijk is ook, dat de evacués in huis niets weten van de ‘escapades’ van Johan Bettink en pas na de oorlog op de hoogte worden gebracht.
Zwijgzame Johan.
Niet alleen tijdens de oorlog was Johan Bettink zwijgzaam, ook na de oorlog sprak hij nooit over zijn ‘ondergrondse activiteiten’, niet met zijn vrouw en kinderen noch met anderen. In het boek van Th.A.Boeree: ‘Kroniek van Ede in oorlogstijd’ is (op pagina’s 202 en 203) iets te vinden over de rol van Bettink bij het verzet. Na de, grotendeels mislukte, tweede overtocht van parachutisten over de Rijn (Pegasus II) op 17/18 november, mislukt omdat de groep die nacht op een Duitse artilleriestelling bij Heidebloem/de Hindekamp stuitte, waren in het donker een deel van de parachutisten in de bossen weggevlucht. Zij wisten in afzonderlijke groepjes uit handen van de Duitsers te blijven. Bettink behoorde tot de leden van de ‘ondergrondse’, die meehielp om deze parachutisten te verzamelen en hen op veilige plaatsen te laten onderduiken. Ook zorgde hij ervoor, dat de betrokkenen in hun schuilplaatsen te eten kregen. Enkel betrouwbare boeren in de buurt zorgden voor voedsel. Op 25 november kregen zij weer te maken met een razzia met controle van de ‘Ausweisen’ en een grondige huiszoeking. Johan Bettink was op dat moment juist eten brengen naar een groep parachutisten in het bos en bleef daar totdat de Duitsers weer vertrokken waren. Ondertussen had de NSB-burgemeester Dierendonck van Ede op verzoek van de Duitse commandant van legerplaats Harskamp onder andere het Roekelse bos tot verboden gebied verklaard. De laatste huiszoeking was voor mevr. Bettink de reden om een andere verblijfplaats te zoeken. Zij is toen met zoontje Jan op de fiets naar haar schoonouders in Barneveld vertrokken. Daar raakte echter de boerderij waarin zij verbleef in februari 1945 beschadigd door een verdwaalde vliegtuigbom. Vervolgens is zij, hoogzwanger, weer naar de oude woning aan de Apeldoornseweg teruggegaan. Bij de bevrijding op 16/17 april was Johan Bettink wel weer aanwezig. Op 30 april werd daar het dochtertje Jannetta Juliana geboren, een naam die mede
door de evacués werd aangereikt. Later kreeg Bettink van de President van de Verenigde Staten van Amerika een dankbrief voor zijn hulp aan Amerikaanse militairen, voor de president ondertekent door Generaal Dwight D. Eisenhower. Ook de Britse Legerleiding stuurde een dankbrief. Na de oorlog is Johan Bettink de eierhandel ingegaan en heeft vervolgens de basis gelegd voor het poeliersbedrijf Bettink in Wekerom. Hij is in 1985 overleden.
Opgesteld dankzij een gesprek met mevr. Hendrikje Bettink en zoon Jan in Eureka, Otterlo. april 2015.
Noot van Jan Vos: Er wordt nog steeds gesproken over de Slag om Arnhem. Dat lijkt erop dat Arnhem het doel van de Operaties Market en Garden is geweest, maar dat is niet helemaal waar. Militair historisch gezien is een slag een treffen tussen twee gelijkwaardige legergroepen en daar was hier geen sprake van. De licht bewapende Britten vormden geen partij voor de zware wapens van de Duitsers. De grondtroepen zijn tijdens de Operatie Garden bijvoorbeeld niet verder gekomen dan Elst (Betuwe) en daarom is de Brug in Arnhem nooit in Britse handen geweest! De Operaties zijn veel te gehaast door het drammen van Montgomery door Eisenhower goedgekeurd. De mythes en legendes die gevormd zijn na de oorlog kunt u nog eens rustig nalezen op de website van de www.oudotterlo.nl waarbij wij aantekenen dat ook toen er eigenlijk geen Slag plaatsvond maar een gevecht. Wij hebben ons toen laten leiden door de gangbare term: ”Slag om Otterloo” maar nemen tegenwoordig een wat genuanceerder standpunt in! Het artikel staat in genoemde website onder de titel:” Mythen en werkelijkheid rondom Operaties Market en Garden in september 1944”.
Bronnen:
1. Paul Siegel: ’Locomotieven trekken wagons,1933 – 1945’,Uitg. Van Gruting, 2000.,
2. Martin Hijink, ‘Evacués in Otterlo-herfst 1944 tot mei 1945’, De Zandloper, Uitg. Vereniging Oud Ede, Jaargang 44, nr.3(2016), 3-14.
3. Martin J. Hijink, ‘Van Aenstoterbos tot Otterlose Bos, Historische Berichten Ede, oktober 2011.
4. Martin J. Hijink, ‘De heilzame bedoelingen van Koning Willem I. De bestrijding van de stuifzanden op de Veluwe na 1800’. Uitg. Gemeente Ede, oktober 2011.
5. Gerrit Breman, Martin Hijink, Piet Hofman, Dick van der Klis (eindredactie): ‘Een oase in de Wildernis’, Geschiedenis van Planken Wambuis. In de reeks Historische Cahiers Ede, Uitg. Gemeente Ede, 2014.
6. Martin Hijink, ‘Eschoten, de oude kern op de Veluwe’, In Nieuwe Veluwe, Uitgave GAW ontwerp+communicatie, Wageningen, nr.2, 2018.
7. Martin Hijink, ‘Johan Bettink- verzetsman en eierhandelaar’, Uitg. De Dorpspraet, Jaargang 26, nr.3, (2016), 12-14.
8. Martin Hijink, ‘Evacués in Otterlo, herfst ’44 tot mei ’45. deel 1 en 2,’ Uitg. De Dorpspraet, Jaargang 26, nr.9, (2016), 21-22 en 28.
9. Martin Hijink,’Evacués in Otterlo, deel 3’. Uitg. De Dorpspraet, Jaargang 26, nr.11, (2016), 27-
10. Martin Hijink,’Evacués in Otterlo, deel 4’. Uitg. De Dorpspraet, Jaargang 27, nr.1, (2017), 20-24.
11. Martin Hijink, De laatste maanden van de oorlog, deel 5 en 6: De bevrijding door de Canadezen, Het Verhaal, aug. 2014.
12. Martin Hijink, De laatste maanden van de oorlog, deel 7: De Slag om Otterlo, Het Verhaal, sept.2014.
13. Martin Hijink,’Op zevenmijlslaarzen door onze dorpsgeschiedenis, Otterlo vroeger en nu, Uitg. De Dorpspraet, Jaargang 31, nr.6/7, (2021), 17-20.
14.Martin Hijink, ‘Duits infanterie-opleidingskamp 1941-1944 op De Hoef in Otterlo,Uitg. De Zandloper, Vereniging Oud Ede, Jaargang 47, (2019), nr. 2, 3-12.
15.Gespreksverslagen: Met J.W.Blotenburg; Mevr. J.M.Jansen-van Lunteren; dr.K.H.Brandt; Peet Brons; H.Schreuders; A.J. van Mourik.
16.Verslag van de Arnhemse colonne van het Rode Kruis voor en na de Tweedewereldoorlog, A.M.Laterveer, arts uit boek: Evacué in Apeldoorn van Wim Kroon, 151-163.
17.Dagboek Otterlo 1944-45, Mevr.J.Engelberts-van Heek, ‘Wij moeten evacueren’ 1944van Mevr. Winnie van der Horst-Zondag, 15.
18.Piet Hofman, Martin Hijink, Otterlo 855-2005, Eigenzinnig en Verdraagzaam, Uitg.Belangenvereniging Otterlo, 2005.
19.Vincent Lagerwij en Gert Plekkringa,’Ede 1940-1945’, Uitg. BDU BV,Barneveld,1985.
20.L.Schalm, Internist, Gedenkboek Nederlandse Internisten Vereniging, 1931-1981,224-231.
21.Ch.Szerkowski,’Zij die paraat voor u stonden’, door transportcolonnist Rode Kruis,Arnhem 1940-1945, 72.
22.Jenneke Hiensch-Hess en Paul van Lunteren, ‘Uit nood geboren’, Historische CahiersEde, Uitgave Gemeente Ede, 2019.
23.Gerrit Breman, Martin Hijink, Piet Hofman, Dick van der Klis (eindredactie), ‘Een oasein de wildernis…’Geschiedenis van Planken Wambuis, Uitgave van de Gemeente Ede,Gemeentearchief, Serie Historische Cahiers Ede, nov. 2014.