Jannis ‘Jas’ Beumer (12-02-1915 –25-08-2003)
Inleiding
Ieder dorp kent wel een inwoner die als zeer authentiek te boek staat. Een man of vrouw die ‘iedereen’ kent en naar hem of haar wordt doorgaans graag geluisterd. In Ierland heeft zo’n personage in het dorp een geweldige status als ‘verhalenverteller’, maar ook hier op de Veluwe herkennen we dit fenomeen. Soms moet men het verhaal met de bekende korrel zout nemen maar heel vaak zit er een duidelijke link naar de verre of recente geschiedenis achter. Mensen als Martin Hijink en Roel van Amerongen zijn in staat om gemakkelijk een goed onderbouwd verhaal over de historie van Otterlo of omgeving te vertellen. In de negentiger jaren hebben wij het genoegen gehad om Jas Beumer een aantal interviews af te kunnen nemen en die zijn op band vastgelegd. Hij was in staat om smakelijk over Otterlo te kunnen vertellen en had ook veel materiaal verzameld over zijn geliefde dorp. Omdat het totaal veel te omvangrijk is geworden hebben we een keuze uit dat bandmateriaal gemaakt en publiceren we dit hieronder als een artikel over het leven van een echte Otterloër.
Foto: Jas Beumer als schutter op de schietvereniging Willem Tell in Otterlo.
Waar kwam de familie Beumer vandaan?
Vanuit Frankrijk zijn in de achttiende eeuw de Hugenoten naar het noorden getrokken en o.a. hier in Gelderland neergestreken. De vader van de familie Beumer trok als koetsier mee met de Baron van Pallandt die in Rozendaal op het kasteel gingen wonen. Zo is er, via de overgrootvader van Jannis ‘Jas’ Beumer, altijd een bijzondere band met de baron gebleven. De jonkers waren beruchte vrouwenjagers en wanneer ze een jonge schone op het land aan het werk zagen dan maakten ze er via de huishouding van de baron er werk van dat de betrokken schoonheid op het kasteel werd uitgenodigd. Als een van de jonkers zo’n meisje in verwachting maakte dan moest zij bij de baron komen en die zei dan steevast: ‘Welke jongen hier in de buurt vindt je leuk?’ Zei het meisje dan een naam dan werd de jongen bij de baron geroepen en de trouwdatum bepaald en als ‘bruidsschat’ werd dan veelal een baan als koetsier of een pachtboerderij aangeboden. Zo is onder andere ook de versterkte boerderij ‘De Mossel ‘door de baron verpacht geweest. Dat was toen een ‘echt eenzame’ boerderij, ver van de bewoonde wereld.
Timmerman/aannemersbedrijf Beumer.
Op een gegeven moment komt er een jonge timmerman van 21 jaar uit Wageningen in 1785-’86 naar Otterlo en ging hier trouwen. Toen hij trouwde nam hij de zaak van Theunissen, de dorpstimmerman, in 1790 over en de familie Beumer had zich hier gevestigd. Bijna 200 jaar later moest het bedrijf bij gebrek aan manlijke opvolgers sluiten en werd overgedaan aan de medewerkers van dat moment. De vader van Jas had behalve het aannemersbedrijf er ook een boerderij bij aangehouden wat vooral in de oorlog heel goed uitkwam, omdat hij weigerde voor de Duitsers te werken en er toch iets te eten voor het gezin moest zijn.
Foto: De familie Beumer hier voor hun huis bijeen. Echtpaar Jannis en Hendrika (witte muts) Beumer. Achter Jannis sr. staat Willem, dan kleine Jannis jr., Gerrit, Gerrie en rechts staand Gerrie en met de handen in haar schoot Mina.
Jas Beumer werd als zoon van aannemer/timmerman Willem Beumer geboren op 12-02-1915 op de boerderijwoning aan de Dorpsstraat 1 als zoon van Willem en Gerretje Beumer. Tijdens de mobilisatie van 30 augustus 1914, de Eerste Wereldoorlog dus en met name door bijvoorbeeld de Belgen en de Engelsen ook wel de Grote Oorlog genoemd, moesten drie man uit Otterlo zich gaan melden voor de dienstplicht. Daar was ook vader Willem Beumer bij. Het gehele dorp liep uit om ze uitgeleide te doen en ze werden met de kar naar Ede gebracht en daarvandaan op de trein gezet richting kazerne. Bij het afscheid zei tante Lien, de grootmoeder van kastelein Jan Grevers van ‘de Waldhoorn’, ineens: ‘Hé, waar is Gerretje gebleven?’. Men ging zoeken en vond haar voor de kachel. ‘Och meid, het is toch nog geen oorlog!’ zei tante Lien en hielp haar weer op de been. Gerretje was toen al in verwachting van Jas. Maar het zou veel langer gaan duren dan Kerstmis voordat de mannen weer terugkwamen. In die tijd ging een soldaat de eerste zes maanden helemaal niet met verlof en daarna maar zelden. Dokter Wetter zette, met moeder Gerretje, Jas op de wereld maar voordat het zover was moest Brand Theunissen ’s nachts eerst met paard en wagen naar de Kop van Deelen om oma Rap op te halen die bij de bevalling moest assisteren. Toen Brand aankwam zei hij: ‘Kom maar meteen mee want het is al aan de gang’, waarop oma Rap zei: ‘Ga nou eerst maar eens zitten en dan drinken we eerst koffie en eten een boterham voor we teruggaan naar Otterlo. Tegen zes uur ’s morgens waren ze terug en kort erna werd Jas geboren. Zijn vader heeft hij de eerste twee jaar weinig gezien en was eigenlijk een onbekende voor hem. Jas kreeg na een half jaar de kinkhoest en dat was in die tijd een heel kwalijke ziekte waar veel kinderen aan doodgingen. Dokter Wetter adviseerde toen dat de familie veel beter af zou zijn om op de Kop van Deelen in huis te gaan bij familie omdat dit gebied duidelijk hoger lag dan Otterlo en dat de lucht daar gunstiger was dan in de vochtige vallei waarin Otterlo lag. Dokter Wetter reed in het dorp rond met een driewieler auto en de jeugd liep er dan achteraan onder het roepen van: ‘Poelman, Poelman, Poelman, Plof’, omdat hij dan weer eens stil stond bij het café en daar had de dokter vaak geen bezwaar tegen….
De legerplaats Harskamp.
Alom heerste in 1914 de opvatting dat de Eerste Wereldoorlog, beter bekend als de Grote Oorlog, wel voor Kerstmis beëindigd zou zijn, want de mensen willen geen oorlog meer!! Hoe anders is het gelopen..........
Harskamp was toen een echte legerplaats en niet alleen het Schietkamp wat het nu is. Er lag een regiment met voornamelijk soldaten uit Drenthe en Groningen. Na verloop van tijd mochten de officieren en onderofficieren de vrouwen over laten komen en die werden voor een deel ook in Otterlo ondergebracht. Bij de familie Beumer aan de Dorpsstraat kwam dokter Unie, militair arts, met zijn vrouw inwonen. Ze moesten dan wel zelf koken. In 1918 komt het, na een periode met oplopende spanning, tot een grote uitbarsting in de kazerne. Soldaten die straf hadden gekregen voor een onbenullig voorval werden, met volle bepakking, gepest door hun officieren die daarna aan goed gevulde tafels plaatsnamen om te gaan eten terwijl de tafels van de soldaten er zeer sober bij lagen. Dit was de druppel die de emmer deed overlopen en de ruiten werden ingegooid en barakken in brand gestoken, met een dikke officier voor het raam die riep: ‘Red me, red me!!’. De commandant sprak de soldaten toe en zei dat ze met de trein naar huis mochten gaan, maar toen ze, afgemarcheerd naar de trein in Stroe, eenmaal in de trein zaten, ging deze regelrecht naar een strafkamp. Op de avond van de opstand bonsde mensen uit de legerplaats op de ramen bij de familie Beumer en Unie en riepen tegen dokter Unie, ‘U moet meteen komen, er is een oproer aan de gang’, zo wist vader Beumer meteen wat er aan de hand was. Met de ruim driejarige Jas op de arm wees het op de roodgekleurde hemel, ontstaan door de steeds ontploffende munitie en zei: ‘Dat moet je goed onthouden ‘.
De versterking kwam de volgende dag uit Arnhem en vroegen in ‘de Waldhoorn’: Wie hebben de legerplaats in handen? De rebellen of de onzen?’ Na een paar dagen was de situatie weer rustig geworden.
Brand in Otterlo.
De bevolking in de omgeving sprak van Otterlo als: “Otterlo, dat is een darp met zeven huuzen en een kark en een pastorie staat er ook nog bie “. De vader van Jas was pas 12 jaar en nog op school wat een uitzondering was in die tijd. Op 20 februari 1899 kwam tussen de middag ineens meester Bouman het huis van de familie Beumer binnenrennen en riep: ‘Mensen eruit, want de bakkerij van Pieters staat in brand!!‘
Vader Willem ging direct de klok luiden als waarschuwing voor het gehele dorp en grootmoeder van Jas nam de kleine kinderen en de vrouw van de bakker mee naar haar ouders. Aangezien alle boerderijen toen rieten daken hadden en er een straffe oostenwind stond was de woning van de familie Beumer, de schuur, de schaapskooi van Brand Theunissen en natuurlijk de bakkerij al snel een prooi der vlammen. De brand die omstreeks 12.00 uur was begonnen werd pas om ongeveer 18.00 uur (!) door de toen gearriveerde brandweer uit Ede (na)geblust. Géén water was in die tijd het grootste probleem. Grootvader Beumer heeft op de oude fundering toen een nieuw huis gebouwd wat nu nog op die plek staat en een Gemeente Monument is geworden. Het huis ligt laag ten opzichte van de weg, maar dat komt omdat er oorspronkelijk een grindweg door het dorp liep (de huidige Dorpsstraat) en die weg is verschillende malen opgehoogd en uiteindelijk geasfalteerd.
Foto: In de tuin van de familie Beumer anno 1910 staan hier links Geertrui van Ee, zittend op de rand van het doopvont Corrie Poelman, zittend op de grond Jo van Maurik. Rechts een onbekend iemand. Dit doopvont is zeer oud en op onverklaarde wijze bij kerkvoogd Beumer in de tuin beland. Baron van Heek (Huize Bergh in ’s Heerenberg) kocht het voor een habbekrats en nu staat het nog steeds in de voortuin van Huize Berg!
Razzia’s 1944.
Na de landingen bij Oosterbeek in september 1944 kwamen na Dolle Dinsdag (5 september 1944) de grote razzia’s opgang. Een onderduiker bij de familie Beumer wilde naar Wageningen, maar kwam rap op zijn schreden terug toen hij merkte dat het dorp omsingeld en afgezet was. Vader Beumer maakte een schuilplaats in het hooi en daar verbleven Jas en de onderduiker tot de kust weer veilig was. De jonge jongens werden naar de school gebracht en de oudere mannen naar ‘Jagersrust’. Er zijn op die manier 125 mannen opgepakt. Dit is een groot aantal voor het kleine dorp maar vergeet niet dat er in dit dorp veel evacuees waren. Toen ze bij de familie Beumer kwamen hing moeder Beumer over de onderdeur en toen de commandant vroeg: ‘Zijn hier nog mannen in huis ?’, antwoordde ze : ‘Och, die zitten allang in de school’, waarop de man zei:’ Oh, dan is het goed’ en verder ging. Maar zo verging het niet iedereen. De broer van JB was net getrouwd en woonde in Eschoten en zijn vrouw kwam huilend aanfietsen en zei dat ze Gerrit hadden meegenomen. ‘Oh, zei moeder toen, dan moeten we eens kijken wat we daaraan kunnen doen’. Moeder stapt naar buiten en zegt tegen de bewakende soldaat: ‘Ik wil direct de commandant spreken’ . Toen de commandant kwam zei ze: ‘Jullie hebben mijn zoon gepakt, maar die heeft pas een blindedarmoperatie achter de rug, die kan niet werken’ (De operatie was wel 2 jaar eerder geweest !!). ‘Wie is het?’ vroeg de commandant. ‘Die‘ zei moeder en met een ‘Heraus‘ vloog hij letterlijk terug naar huis. Bij een tweede grote razzia, maar die ging nu om de fietsen, kwamen twee meisjes met een kind huilend bij de moeder van Jas aan: ‘Ze hebben weer het hele dorp afgezet en dit is een joods kindje dat we naar Wageningen moeten brengen’, zeiden ze. Toen antwoordde de moeder van Jas: ‘Breng ze dan maar gauw hier’. Het kind is toen in de schuilplaats in het hooi gebracht en daar niet gevonden.
Oorlog 1940-’45.
De eerste vier jaren waren betrekkelijk rustig verlopen. Je moest de Duitsers niet voor de voeten lopen. Ze zaten hier alleen de laatste Oorlogswinter ingekwartierd. De SS-troepen mochten in de legerplaats Harskamp uitrusten, dat waren de Göring- en Hitler divisies. De commandant in de Harskamp wilde geen razzia’s omdat daar burgers werkten, o.a. ook mensen uit Otterlo. Na Dolle Dinsdag werd dat anders (met handbijltje in de hand werd deze dag later “Bijltjesdag” genoemd). De bezetters vluchtten weg uit de legerplaats en die werd toen leeggeplunderd. Maar de Duitsers kwamen terug en de burgers werden gesommeerd om de bezittingen terug te geven, anders werden ze bedreigd met de doodstraf. Alles kwam weer terug….
In de zomer van 1943 kreeg Jas een oproep om in Duitsland te gaan werken, broer Gerrit ook. Voor broer Gerrit schreef dokter Beumer een brief dat die niet naar Duitsland kon om te gaan werken, want hij had “pas” een blindedarmoperatie achter de rug. (Die operatie was al twee jaar eerder gebeurd, maar dat werd toch geaccepteerd). Na de landingen in Oosterbeek heeft dokter Beumer ook hulp geboden bij de soldaten en niemand kon hem daarvan weerhouden. Hij hielp zowel gewonde en zieke Duitse als geallieerde militairen.
Jannes Rap.
Jannes Rap, een neef van Jas, was bij de ondergrondse en bracht de eerste groep militairen over de Rijn, samen met een tweede gids, jachtopziener van der Born. Later is Jannes Rap opgepakt en naar de Wormshoef in Lunteren gebracht en vastgezet. Zijn boerderij “De Westenrode“ werd platgebrand vanwege zijn ondergrondse verleden. Zijn ontsnapping uit De Wormshoef was zonder meer spectaculair te noemen. Hij telde de tijd dat een schildwacht weer onder het raam voorbijkwam. Er stond een divan voor het raam en buiten zag hij dat het gaas 20-30 cm vrij boven de grond gespannen was. Hij nam een kussen voor het gezicht en sprong pardoes door het venster naar buiten en rolt meteen onder het gaas door. Er werd wel op hem geschoten maar hij werd niet geraakt. Hij rende weg, liep een stuk terug om de honden te misleiden en kwam toen bij een veearts terecht, die heeft hem weer opgelapt. Hij is daarna naar Utrecht gegaan naar een broer die bij de politie werkte en die stuurde hem door naar mensen die onderduikers verzorgden. De Hollandse SS omsingelden naar een half jaar de boerderij “De Westenrode” en Jannes ging in een varkenstrog liggen, maar de varkens begonnen te knorren en toen hebben ze hem gegrepen. Ze vonden ook een parachute en ze wilden toen weten of hij nog meer had te verbergen en toen zei hij: “Ja, dat ligt verderop in het bos “.
Hij kreeg twee soldaten mee naar het bos toe, dat meteen achter de boerderij begint. ‘Nu moet ik eens even kijken’, zei Jannes. ‘Ja, daar rechts is het’ en meteen schiet hij het bos in. Ze schieten op hem en treffen hem in het been, maar Jannes kan verder strompelen naar het Mosselse Pad en toen het donker werd kroop hij over het pad heen. Hij is toen achter een heuveltje gaan liggen tot het moment dat het veiliger leek om richting Otterlo te gaan naar de dubbele woning van de jachtopzieners aan het Mosselse Pad. Daar kreeg hij eerste hulp maar omdat het been zo blauw werd, is dokter Beumer erbij gehaald en door hem is hij toen behandeld en ze hebben hem nooit meer in handen gekregen.
Verder was de al genoemde bakker Veen aangesloten bij het verzet in Bennekom en was bij Heiwegen een Jodin ondergedoken. Bij boer van der Iest en zijn knecht Jan van de Meijden zaten twee Joodse zusjes Margot en Ruth Siegel ondergedoken en ook de vader Paul Siegel en moeder Emmy Siegel in het kippenhok hebben ze er enige tijd schuilgehouden. Bij razzia’s waarschuwde de agenten van Zwetselaar en Michels de mensen op tijd. Samen met dokter Beumer hebben zij gedurende de gehele oorlog de onderduikers uit handen van de bezetters kunnen houden.
Foto: Een steen ter nagedachtenis aan de drie familieleden die op 6 maart 1944 in Auschwitz (Polen) zijn vermoord door de nazi’s. Zij waren als familie in ‘De Lindenhof’ aan de Hoenderloseweg ondergebracht maar door verraad zijn ze omgekomen.
Foto: Slag om Stalingrad (23-08-1942 tot 02-02-1943).
Op de zondagmiddag dat de Slag om Stalingrad door de Russen definitief gewonnen werd, brak bij het bekend worden van dit nieuws op het vliegveld Deelen een lichte paniek uit onder de soldaten. Er stond bijvoorbeeld niemand op wacht en Oom Paul en Jas Beumer konden zomaar doorlopen en het terrein opgaan. Er lag een Engels vliegtuig dat neergeschoten was. Oom Paul had de opdracht om het vliegveld in kaart te brengen en die gegevens door te spelen aan de ondergrondse beweging.
Werken in Duitsland
Vader Beumer weigerde een aangetekende brief voor zijn zoon Jas aan te nemen. Jas ging bij thuiskomst naar het postkantoor in Harskamp en las de brief die aangaf dat hij een week later om 10.00 uur op het station Ede-Wageningen moest zijn, om op transport gesteld te worden naar Aken om daar te helpen bij het bouwen van een vliegveld. Ede moest daarvoor 70 vakmensen leveren. Later bleek alles in Aken stuk gebombardeerd te zijn.
Jas was bij de vrijwillige brandweer en commandant van Egmond zei: ‘Zeven of acht man van de brandweer missen, dat kan helemaal niet’. Hij ging daarom naar de NSB burgermeester in Ede.
De achterbuurman van JB, bakker Veen komt achter in de tuin aan het hek en zegt: ‘Hé, Jas hebben ze jou te pakken voor Duitsland ‘. ‘Ja’, zei JB. ‘En wat doe je?’ vroeg bakker Veen. ‘Ik ga niet‘, zei Jas. Kom dan maar even mee zei Veen toen, dan zal ik je helpen. Hij gaf Jas een brief mee en daarmee moest Jas zich in Ede melden bij het Arbeidsbureau. De man achter het loket daar zei, na het lezen van de brief: ‘Niets mee te maken, je gaat naar Duitsland toe’ en verscheurde de brief. Jas ging door naar Bennekom naar het adres dat bakker Veen hem had gegeven en belt aan. ‘Ik kom van bakker Veen uit Otterlo’ zei Jas ‘Ik moet naar Duitsland toe’. De vrouw die open deed zei: ‘Kom maar binnen, mijn man is er niet‘. Maar eenmaal binnen kwam hij ineens tevoorschijn. De tussenpersoon in Bennekom zei toen: ‘Ga maar terug naar Otterlo, je hebt nog een paar dagen de tijd. Van bakker Veen krijg je een wachtwoord en kort erna komt een auto je ophalen. Wie er in zit doet er niet toe. Je geeft je wachtwoord en wat hij je als antwoord geeft, is voor jou de zekerheid dat het in orde is’.
De laatste nacht heeft Jas niet meer thuis slapen. Op de allerlaatste avond kwam er een brief van commandant van Egmond dat de zeven of acht man vrijgesteld waren voor het werk in Duitsland en dat Jas dus niet behoefde onder te duiken.
Uit Otterlo zijn wel anderen naar Duitsland gegaan, maar gelukkig ook allemaal weer teruggekomen.
Evacuatietijd september 1944.
Op 17 September 1944 begonnen de landingen voor de Slag om Arnhem. Na een week, op 24 September moesten de Arnhemmers hun stad verlaten en trokken ze in drommen naar het noorden en oosten weg uit de stad. Ook richting Otterlo. ‘s Avonds om 20.00 uur was er een vergadering in “Jagersrust”. Onder andere de heren van Zwetselaar en Michels (agenten van politie), de vader van Jas, dokter Beumer, dominee de Bruin, de heer Auping (directeur van het museum Kröller-Müller), de heer Bruil (aannemer uit Otterlo) en drie artsen uit de ziekenhuizen in Arnhem en Oosterbeek (Gemeente Ziekenhuis, Diaconessen Ziekenhuis en St-Elisabeth Ziekenhuis) waren op die bewuste vergadering aanwezig. Afgesproken werd dat ieder gezin bruine bonensoep moest maken, dat werd dan opgehaald en ging in gamellen naar het museum toe. Er waren ook technische mensen nodig. Vader Jas stelde zoon Jas voor om te gaan helpen. De belangrijkste taak voor Jas werd het maken van doodskisten. Eén van de artsen zei tegen Jas, ‘Denk er wel aan dat je meteen begint, want de eerste doden zullen er al zijn wanneer de eerste transporten met zieken in Otterlo zullen arriveren. Die zieken hebben de vlucht uit Arnhem niet overleefd’.
De zieken lusten de bruine bonensoep niet (veel te zwaar voedsel) en Jas en de anderen hebben er wel van genoten. De beste soep die ze ooit hebben gegeten!
Voor het maken van de doodskisten gebruikten Jas steigerplanken. Er kwamen geen handgrepen aan dat was nu veel te bewerkelijk en bovendien had men de materialen er niet voor. Een sobere, houten kist dus. De meest tragische dingen kwamen voor. Meneer Auping gaf aan Jas een ‘BlueBand’ margarinedoos mee en vroeg om die doos bij de begraafplaats neer te zetten als ze teruggingen naar het dorp. Onderweg keek Jas uit nieuwsgierigheid toch even in de doos en zag tot zijn ontsteltenis er een babylijkje in liggen. Die indruk vergeet Jas nooit meer. Er werden zo’n honderd doodskisten gemaakt in die periode van de hongerwinter 1944-’45.
Er zaten ook, nu bekende Nederlanders, in het noodziekenhuis ondergedoken, zoals bijvoorbeeld violist Herman Krebbers. De verpleegsters sliepen op het Jachthuis St-Hubertus. Onder het museum werden slaapplaatsen voor de mannen gemaakt. Diegenen die in de buitendienst zaten werden ingeschreven als lid van het Rode Kruis. Spoedig blijkt dat er meer mensen doodgaan dan er kisten in voorraad gemaakt kunnen worden. Zolang de kistenmakers niet bij zijn met de gewenste hoeveelheid moeten ze de doden zelf in de juist gereed gekomen kist leggen. Na Januari 1945 worden er dennenboompjes in het park gekapt en gezaagd tegen elkaar gelegd om doodskisten van te maken. De kisten werden gewoon dichtgespijkerd. Maar soms wilde de familie de overledene nog zien en dan moest er een breekijzer, hamer en nijptang aan te pas komen om de kist weer open te breken. Tegen de doodgraver zei Jas toen: ‘Dit is eens en nooit meer. Hier heb je spijkers en hamer en de volgende keer doe je het zelf maar’. Bij een klein kind werd er met crêpepapier een soort opvulling in de kist gecreëerd omdat het formaat anders veel te groot was.
De wagen die het eten bracht nam de doodskisten weer mee terug naar het dorp waar ze op de Begraafplaats werden bijgezet.
Alles was op de bon, maar eten was in het agrarische dorp voldoende. De evacuatie stroom uit Arnhem werd op het schoolplein opgevangen, daar stond een gaarkeuken en in gamellen ging het eten ook met paard en wagen naar het Noodziekenhuis (=Museum) in het Park. Evacuees en mensen uit het dorp zorgden samen voor het bereiden van het eten. Op het land van Prangsma bij de Mossel groeide bijvoorbeeld voldoende fabrieksaardappelen.
Hoe kwamen de mensen aan geld om de uitgaven te bekostigen?
In ‘Jagersrust’ was een nood-gemeentehuis gevestigd. De eigenaar van de ‘Lindenhof’ was de beheerder. Verzetsmensen zoals ‘Karel’ en zijn zuster speelden een bemiddelende rol. Die zuster ging bijvoorbeeld op vrijdag naar Apeldoorn om het geld op te halen en dat geld werd dan aan gezinnen die het nodig hadden uitbetaald. Zij was het ook die, met een tas met geld op de fiets, na de aanslag op Rauter (8 maart 1945) bij de Woeste Hoeve gedwongen werd om langs de gefusilleerde 117 “Todeskandidaten’, die uit verschillende SD-gevangenissen afkomstig waren, te lopen. Zij is ongeschonden in het dorp teruggekeerd maar wel een heel nare ervaring rijker. Ook na de oorlog werd er nog doorbetaald, een soort achterstallig loon dus, dat gebeurde vooral aan ongetrouwde vrijgezellen omdat die het geld in de oorlog beter konden missen dan getrouwde mannen met gezinnen.
Slag om Otterlo (15-17 april 1945).
Omdat Jas Beumer de gehele oorlog in Otterlo is blijven wonen maakte hij als ooggetuige ook de Slag om Otterlo, kort voor het einde van de oorlog, mee. In de aanloop naar de Slag kwam er ’s nachts regelmatig een verzetsgroep onder leiding van “Karel”, die de hogere regionen van het verzet vertegenwoordigde, bijeen in Jagersrust. In het transformatorhuisje aan de Groeneweg achter de kapsalon van Prophitius stond een verbindingstelefoon. Die was altijd voor het werk van de monteurs bedoeld geweest maar door de Duitsers over het hoofd gezien en nu nog steeds in functie gehouden door PGEM-medewerkers! Daar maakte de groep in Jagersrust meteen gebruik van en konden op die manier communiceren met de geallieerde troepen die in de Betuwe lagen! Op 14 april 1945 zegt deze “Karel” tegen Jas: ‘Jas, morgen gaat het hier in Otterlo gebeuren’. De Canadezen kwamen door het Duitse gebied over de Veluwe vanuit richting van het Museum door het Nationaal Park over de huidige Houtkampweg richting Dorpsstraat. In de Dorpsstraat voor ’t Witte Hoes’ zaten jonge Duitse soldaten met pantservuisten en die richtten die wapens op de oprukkende Canadese tanks. Zij mikten op de witte ster die op de tank geschilderd was, daar zat de munitie achter verborgen en zo ging de eerste tank de lucht in! Drie militairen direct dodelijk getroffen en de commandant overleed een dag later aan de verwondingen. Zie voor meer informatie bij www.slagomotterlo.nl .
De situatie was op de dag van de Bevrijding van Otterlo (15 april 1945) erg onoverzichtelijk. Aan de ene kant van de weg de evacuees en aan de andere kant bewoners in hun kelders met Duitsers boven hun hoofd in het huis. Bij Jas zaten zo’n veertig Duitsers in het hooi verborgen en twee officieren in ‘de beste kamer’ ingekwartierd. Omstreeks 12.00 uur werden patronen en handgranaten uitgedeeld en werd er geroepen: ‘Mensen, de kelder in, de Tommy komt!’. Het kanon voor de deur, dat stond vlak voor op de plaats waar nu de slijterij staat van ‘De Waldhoorn’ en had de loop richting Houtkamp gericht, werd in stelling gebracht. Het eerste schot deed alle ruiten sneuvelen, het tweede schot vernielde de rupsbanden van de tank en na het uitschakelen van die tank trokken de Canadezen zich terug. Het paard van Beumer was dodelijk getroffen, maar de koeien leefden nog. Op het huis zelf viel een granaat. Toen volgde een artilleriebombardement en op maandagmorgen 16 april om 05.00 uur kwamen de Canadezen met grote overmacht aan tanks terug. De Duitsers zaten toen vooral ook in de bossen bij de Harskamp. Voor het keldergat bij Beumer klonk plotseling Engels. De moeder van Karel zei toen: ‘Toe Karel, zeg eens wat terug, jij spreekt immers Engels!’.
De opmars verliep snel, naar later bleek mogelijk te snel. De tanks rolden richting Barneveld en vormde zo een lang, dun lint, wat de verdediging kwetsbaar maakte. Midden in de nacht van 16 op 17 april 1945 kwamen de Duitsers totaal onverwacht terug, nu met een onverhoedse aanval vanuit de richting Hoenderloo. Zij waren met 800 tot 1000 man. De hierboven genoemde telefoonverbinding in het transformatorhuisje aan de Groeneweg speelde nu een cruciale rol om met de kopgroep van de Canadezen, die al in Barneveld waren, contact te kunnen maken. Bij de familie Beumer sliepen nu zo’n 15 Canadezen in de keuken. De Duitsers zijn die nacht tot aan de kerk gekomen. Er stonden voor de deur bij Beumer drie mitrailleurs opgesteld en toen Jas en een vriendje een kijkje wilde gaan nemen wat er bovengronds gebeurde werden ze onmiddellijk teruggestuurd omdat de kogels hen om de oren vlogen. Kort daarna zag Jas de eerste krijgsgevangenen, het was buiten een chaos van jewelste. Overal branden, in de eenmansgaten of schuttersputjes zaten dode Duitsers alsof ze daar zaten te slapen. De Canadezen namen horloges of portemonnees af en grijnsden dan ‘Souvenirs’. De lijken werden pas later die dag opgehaald en er zijn die dag nog drie Canadezen doodgeschoten. Bij de ‘Lindenhof’ aan de Hoenderloseweg zaten een groepje fanatieke Duitsers. Toen een jonge officier met een oudere Canadese commandant op een heuveltje de omgeving afspeurde zag de commandant plotseling dat de jonge officier met blinkende knopen en insignes een prachtig doelwit vormde en rukte hij al deze blinkende spullen van het uniform af. Daarmee redde hij ongetwijfeld het leven van deze jonge officier. De commandant is bij de veertigste en vijftigste herdenking nog bij Jas Beumer thuis geweest en met Kerstmis kreeg hij ieder jaar een brief. ‘Karel’ liep zeer kort na de Slag om Otterlo in een Engels officiersuniform rond.
Het levensverhaal van Jas Beumer geeft een prima indruk over hoe het leven in de twintigste eeuw in Otterlo verliep. Hij woonde en werkte zijn gehele leven in het dorp en was bovendien zeer actief in het verenigingsleven. Daarbij kwam ook nog zijn belangstelling voor de geschiedenis van het dorp en geen wonder dat ‘iedereen’ Jas kende en respecteerde. Hij overleed op 88-jarige leeftijd in Otterlo op 25-08-2003.
Bron voor dit verhaal: Zes interviews, op band vastgelegd, in de periode 1999-2000 door Jan A. Vos.