RODE KRUIS ZIEKENHUIS IN OTTERLO.
Eind september 1944 werd ons dorp compleet op zijn kop gezet. Aan het eind van de Slag om Arnhem bepaalde de Deutsche Wehrmacht een complete evacuatie van Arnhem en andere, aangrenzende delen van de Veluwezoom. Het Rode Kruis van Arnhem/Gelderland werd actief en zocht ruimte voor de opbouw van een noodziekenhuis, een Rode Kruisziekenhuis, niet ver van Arnhem. Het oog viel toen op Otterlo en het leegstaande Kröller Müller Museum(KMM). Dit museum (het oude gedeelte van het huidige complex) was in 1938 gebouwd en de kostbare collectie was i.v.m. het oorlogsgevaar opgeborgen in de opslagbunker, die in 1941 op enkele honderden meters van het museum in een heuvel was gereedgekomen (*13).
Evacuatie van de ziekenhuizen van Arnhem.
Arnhem bezat in die tijd enkele ziekenhuizen namelijk het katholieke St. Elisabeth Gasthuis aan de Utrechtseweg, het protestantse Diaconessenhuis, het Gemeenteziekenhuis en het
Arnhemse Kinderziekenhuis. Tijdens de Slag om Arnhem werd het gemeenteziekenhuis door de Duitsers ingericht tot ‘Kriegslazarett’, voor eigen gewonden. Het Elisabeth Gasthuis kwam vanaf 17 september sterk in de frontlinie te liggen en verhuisde zelf zijn patiënten en een groot deel van het personeel naar het Diaconessenhuis (*16).
Toen op 23 september 1944 het bevel kwam tot evacuatie moest er dus snel een oplossing gevonden worden. Leden van de top van het Rode Kruis wisten dat het Kröller Müller Museum (KMM) te Otterlo leeg stond. Er werden contacten gelegd en die nacht en volgende dag werd het museum in gereedheid gebracht om patiënten en medische staf te kunnen ontvangen. We moeten wel bedenken, dat het KMM in die tijd aanmerkelijk kleiner was dan nu. Alleen het oude gedeelte, gebouwd in 1938, was beschikbaar.
Er zijn die zondag talloze ritten gemaakt tussen Arnhem en Otterlo voor het vervoer van patiënten en goederen. Alle voertuigen waren voorzien van rode kruistekens maar toch werd een groep in de buurt van Oud Reemst beschoten door twee Engelse Spitfire’s, waarbij twee doden en acht gewonden vielen.
Volgens Sam van Deventer, in de oorlog directeur van het KMM, zijn er 240 patiënten ondergebracht. Andere bronnen spreken van in de eerste week 500 patiënten en in totaal aan patiënten, artsen, verplegend personeel met hun familieleden en andere evacués ongeveer 2500 mensen. Deze moeten dan naast in het KMM ook in andere gebouwen en in het dorp zijn ondergebracht. Er zijn ook patiënten gebracht naar het Julianaziekenhuis te Apeldoorn, dus is het moeilijk om een compleet en betrouwbaar beeld te krijgen. Artsen werden o.a. in de jachtopzienerswoning De Pampel ondergebracht, verplegend personeel sliep in het jachthuis Sint Hubertus en voor de kraamafdeling werd ruimte ingericht in het Dienstgebouw van het Park.
Situatie.
Toen de slag om de brug van Arnhem, begonnen op 17 september, in de loop van die week voor de geallieerden verloren ging, vaardigde de Duitse Weermacht op 23 september het bevel uit tot evacuatie van de bewoners van de Zuid-Veluwe, van Arnhem e.o. tot Wageningen en een aangrenzend deel van de Liemers. Voor de avond van 25 september viel moesten ze weg zijn, inclusief de ziekenhuizen van Arnhem. De Rijn werd frontgebied, de bewoners liepen gevaar, maar de Duitsers zouden ook ‘last’ van hen kunnen hebben. We moeten daarbij bedenken dat het Gemeentelijk Bestuur op verschillende plaatsen nauwelijks werkte. De NSB-burgemeester van Ede bijvoorbeeld was tijdens de Slag onvindbaar. Het districtsbestuur van het Rode Kruis heeft hier voortvarend gehandeld en de verplaatsing van de zieken en opzet van een Rode Kruisziekenhuis te Otterlo zelf en snel geregeld. Daarbij werd ook enige steun verleend door Rode Kruis eenheden uit andere plaatsen.
Werkzaamheden.
Zaterdag 23 september, ’s nachts en zondagmorgen had een groep verpleegsters onder leiding van een hoofdzuster het KMM zo goed mogelijk gereed gemaakt voor de ontvangst van de patiënten. Sam van Deventer, de directeur van het KMM in de oorlog, spreekt over 240 bedden. Deze benodigdheden werden door de ‘transport kolonisten’ van het Rode Kruis uit Arnhem aangevoerd. Vervolgens werden in de loop van de dag de patiënten binnengebracht. Van de Voort Maarschalk, hoofd Rode Kruis, spreekt over ongeveer 500 patiënten. Het vervoer geschiedde geheel of gedeeltelijk met een 15-tal open sleperskarren, platte wagens. De patiënten lagen op matrassen, in dekens gehuld in de open lucht. De colonne was voorzien van rode kruisvlaggen en –tekens. Op gevaarlijk geachte delen van het traject (de gevechten zijn dan nog niet geheel beëindigd) liep 50 m voor de stoet een medewerker met een rode kruis vlag. Toch werd er bij Oud Reemst nog een colonne beschoten door geallieerde jagers, waarbij twee
doden en acht gewonden vielen. Na een dag werden de jonge patiënten verplaatst naar de Ericaschool, terwijl een aantal patiënten met besmettelijke ziekten werden ondergebracht in barakken aan de Weversteeg. Er moest enorm geïmproviseerd worden om de voorzieningen op een redelijk peil te brengen en dan moeten we beslist niet denken aan het huidige niveau in ziekenhuizen. Gelukkig kreeg het Rode Kruis toestemming om in de volgende weken nog veel goederen uit de ziekenhuisgebouwen in Arnhem te mogen ophalen. De Ericaschool, het kinderziekenhuis, bezat in die tijd enkele ‘plees’ zonder waterspoeling. Water kwam uit de pomp, die buiten het gebouw stond. De was werd voor een deel gedaan door mensen in het dorp. De wat grotere kinderen lagen in stapelbedden. De vrouw van de dominee, mevr. De Bruijn, had voor de baby’s wiegen ingezameld in Otterlo en Harskamp. Bij het KMM wordt gesproken over het graven van latrines buiten het gebouw omdat in het gebouw de sanitaire voorzieningen beperkt waren.
Bevolking.
Otterlo bezat in die tijd een bevolking van ca. 800 mensen, waarvan 5 à 600 in een 70-tal huizen in of dicht rond het centrum. Bij die verhuizing van de ziekenhuizen namen de artsen, verplegers en andere rode kruis medewerkers hun gezinnen mee naar Otterlo. Er wordt gesproken over ca. 2500 mensen in totaal, inclusief de zieken. Otterlo had toen tijdelijk een grotere bevolking dan nu! Waar die allemaal onderdak hebben gekregen is nu slechts ten dele aan te geven. Ondertussen kwam ook een stroom ‘gewone’ evacués langs, die na een kop soep of pap door het Rode Kruis verder het land in werden gebracht, want Otterlo zat vol. Op de eerste dag was Café Poelman (nu Grandcafé Kruller) gevorderd als hoofdkwartier van het Rode Kruis. Er werd o.a. een telefoonkantoortje bemand, een afdeling informatie en vervoer opgezet en er kwam een apotheek.
Duizend liter bruine bonensoep.
Op de zondag van 24 september 1944 is een bepaalde actie van de bevolking van Otterlo zeer opmerkelijk geweest. Omdat de patiënten en verplegend personeel, die uit Arnhem kwamen alleen maar hadden ontbeten was er in de loop van de dag weer veel voedsel nodig. De keukens moesten nog worden opgebouwd, wc’s en latrines bij het KMM. De leider van het Rode Kruis vroeg dus aan ds. De Bruin, de plaatselijke predikant, om te helpen. Die zegde dat prompt toe. Die zondag om 10.00 uur beklom hij de kansel in de dorpskerk van Otterlo en zei, kort samengevat: “Waarde broeders en zusters, gaat heen en maak bruine bonensoep en bezorg die bij Poelman”. Na een korte toelichting stonden de kerkgangers vijf minuten later weer buiten. En in de loop van de dag werd er bijna duizend liter soep gebracht! ‘Poelman’, nu Grand Café Kruller, was toen meteen ook al gevorderd als hoofdkwartier voor het Rode Kruis.
Waarom bruine bonen? In die tijd beschikte eigenlijk elke huishouding wel over droge erwten of bruine bonen. Vaak werden ze in eigen moestuin geteeld en in de schuur gedroogd. Dus iedereen kon meedoen. Waarom geen erwtensoep? De simpele reden schijnt te zijn geweest omdat het hoofd van het Rode Kruis, die de operatie in Otterlo leidde, niet van erwtensoep hield!
Kinderziekenhuis in de Ericaschool.
Al binnen een dag werd duidelijk dat in het Kröller Müller Museum de volwassen patiënten hinder ondervonden van de kinderen. Besloten werd toen om de Ericaschool in het dorp in te richten tot kinderziekenhuis. De 25ste september werd dit al uitgevoerd. We moeten ons realiseren, dat de Ericaschool toen alleen bestond uit het zuidelijke deel met 4 lokalen, klein
kantoor, een kolenhok en een paar toiletten in de gang. Het was in 1909 gebouwd. Voor de school stond de pomp.
Uit brieven van Hetty Alma, leerling-verpleegster, eind september en oktober geschreven aan haar ouders haal ik enkele stukjes:
-`s Morgens om 6 uur reveille. Wassen van gezicht en handen buiten onder de pomp of in een emmer in het voormalige kolenhok. Dan ontbijt in de gang. Op de afdeling komen we als het net licht is. Eerst beginnen we met het geven van wasbeurten. De grotere kinderen liggen in kribben, twee boven elkaar. Voedingen worden gekookt bij diverse mensen thuis of op kacheltjes rond de school. In het dorp worden ook luiers gewassen…. Eten krijgen we nu in een grote teil aan. We eten direct als het komt, anders wordt het koud.
-Slapen doe ik als een marmot in m’n houten krib (stapelbed). Ik slaap boven en kan zo op de weg kijken als ik mij opricht. Onder het raam is een opvangpost, waar soep wordt uitgedeeld aan de evacués die hierlangs trekken. Vrijdag ga ik de wacht in, dan slapen we (overdag) achter in de pastorie (nu kerkelijk centrum ‘Eben-Haëzer’) op de zolder bij de drooglatten. We hoeven hier maar vijf minuten te lopen en dan zijn we op de heide, die prachtig bloeide. M’n blauwe slip-over draag ik over m’n uniform, dat spaart nog een kraag uit. Als sluier dragen we een (schone!) luier op het hoofd.
Overigens werden in een barak bij de Heidewachter aan de Weversteeg een aantal patiënten met ernstige, besmettelijke ziekten ondergebracht.
Begin november werden de patiëntjes van de Ericaschool overgebracht naar een kinderziekenhuis te Utrecht en werd de school snel weer in gereedheid gebracht om tijdelijk evacués uit Schaarsbergen op te vangen. Het Duitse gezag liet namelijk begin november, aanvullend op de evacuaties van 24 september, ook de bevolking van Schaarsbergen en een groot deel van Bennekom vertrekken.
Improvisatie.
Er moesten in die maanden voor allerlei problemen onmiddellijke oplossingen worden bedacht. Voor de ziekenhuisfunctie had het KMM o.a. verre van voldoende toiletten, dus werden er buiten latrines gegraven om de uitwerpselen van de patiënten (steken?) in te deponeren en mogelijk ook voor het personeel. Er moest een centrale keuken worden ingericht (bij de Ericaschool), het rode kruisteken moest op daken worden geschilderd en vele andere zaken. Het moet een enorme klus zijn geweest om, onder gevaarlijke oorlogsomstandigheden, in ruim een dag zo’n gecompliceerde verhuizing uit te voeren. Van de Duitsers kreeg men daarna nog toestemming om allerlei voorraden uit de Arnhemse ziekenhuizen te halen, die deels opgeslagen werden in de opslagruimte van fietsenmaker van den Brink. Het was verder een enorme krachttoer om gedurende deze moeilijke winter voldoende voedsel bijeen te brengen voor de voeding van alle patiënten en personeel.
Ook kregen rode kruis medewerkers uit andere delen van het land, die hielpen bij de verhuizing en opbouw van de voorzieningen, tijdelijk slaapplekken bij verschillende inwoners van het dorp.
Jas Beumer, de bekende timmerman uit het dorp, fietste vervolgens elke dag naar het KMM om te horen of er patiënten overleden waren. Hij timmerde de doodskisten, op het laatst toen het hout schaars werd, deels van karton. Aan het eind van de ochtend vertrok er uit het dorp een wagen naar het KMM, beladen met gamellen met voedsel van de gaarkeuken voor patiënten en personeel en regelmatig ook doodskisten. Op de terugweg werden, naast lege gamellen, ook de overledenen naar het kerkhof van het dorp gebracht. Er wordt ergens gesproken over 132 overleden patiënten in deze winter.
De verpleegsters, die in het KMM werkten werden ondergebracht in het Jachthuis Sint Hubertus, een aantal artsen woonde in de boswachterswoning De Pampel. De kraamafdeling werd geplaatst in het dienstgebouw van het Park aan de Apeldoornseweg. De verpleegsters, werkzaam in de Ericaschool sliepen in één van de lokalen, ook in stapelbedden en na een nachtwacht, overdag op de zolder van de pastorie. Het personeel van het Rode Kruis voor het vervoer en andere werkzaamheden sliep in de werkplaats van timmerman Bruil, terwijl in de kippenhokken van pluimveehouder Moll (nu het gebied van Eureka aan de Brummelweg) gezinsleden van Rode Kruismedewerkers sliepen. Als de schuur van bakker van Lunteren aan de Kerklaan en slaapplaatsen bij Pluim en Fluit vol waren, werd de kerk daarvoor ingericht. De banken werden compact bijeen geschoven en de vrijgekomen vloer werd met droog stro bedekt. In de Waldhoorn werd de polikliniek ingericht, terwijl het magazijn van fietsenmaker van der Brink aan de Arnhemseweg werd gebruikt voor goederenmagazijn van het Rode Kruis. Tegenover de kerk werd een gaarkeuken ingericht. Van de ongeveer 100.000 evacués uit Arnhem en omgeving hebben naar schatting 10 à 15.000 de route over Otterlo genomen. Later hebben de Duitsers het evacuatiegebied vergroot en moesten de inwoners van Schaarsbergen, Bennekom en Huissen ook weg. Er zijn dus nieuwe golven van evacués geweest, die doorgeleid moesten worden.
Het Rode Kruis ziekenhuis heeft hier tot na de bevrijding gefunctioneerd. Wel werd het kinderziekenhuis in de Ericaschool in de loop van november 1944 verlaten, omdat de kinderen verplaatst konden worden naar een ziekenhuis te Utrecht. Gedurende de moeilijke laatste maanden van de oorlog hebben dus velen in ons dorp diensten verleend aan dit ziekenhuis. Uit dank daarvoor heeft het Rode Kruis aan ons dorp een bronzen plaquette geschonken, die te bezichtigen is op het monument aan de Arnhemseweg, naast de benzinepomp (*13).