Laatste maanden van de oorlog (3)

De Hongerwinter

De winter van 1944/45 is de geschiedenisboeken ingegaan als ‘de hongerwinter’. In West Nederland zijn toen duizenden mensen van honger gestorven.
De oorzaken voor deze ramp waren van verschillende aard, waaronder blokkade van goederenvervoer naar West Nederland door de Duitsers als straf voor de spoorwegstaking van 17 september, tot 8 november. Het gekke was, dat, hoewel de boeren leveringsplichten hadden en veel voedsel naar Duitsland ging, er nog wel voldoende basisvoedsel (aardappelen, granen e.d.) in het noorden en oosten van ons land aanwezig was, maar het vervoer werkte nauwelijks meer. Nederland was, moeten we bedenken, ook voor de oorlog al een voedsel exporterend land.
Deze winter wordt ook niet tot de echt strenge winters gerekend, januari was weliswaar koud, maar februari was zelfs zeer zacht. Maar omdat er geen steenkool meer uit Limburg naar het westen en noorden kwam, werd de verwarming van huizen en gebouwen een groot probleem. Men was in die tijd in huis aangewezen op kachels die brandden op eierkolen en antraciet (*9).

Grauw regeringsbrood en surrogaatkoffie.
De autochtone bevolking van onze dorpen heeft eigenlijk geen echte hongergeleden al was het menu eenvoudig. Wel mochten particulieren ook een varken houden en slachten, waren er
moestuinen e.d. Bij de boeren liepen de opbrengsten van de landbouwgewassen terug, vooral op arme zandgronden, omdat er nauwelijks kunstmeststoffen te krijgen waren. Voor de productie van explosieven en brandbommen had ‘Hitler’ n.l. zoveel stikstof en fosfor nodig, dat er nauwelijks iets voor de productie van meststoffen overbleef. Toch, al waren de oogsten kleiner, gebrek aan aardappelen en rogge was er niet direct.
Op de bon kon je regeringsbrood kopen, gemaakt met meel van o.a. aardappelen, peulvruchten en later ook gemalen bloembollen Klef en grauw en het smaakte niet lekker. Ook tropische producten zoals koffie en thee waren niet meer verkrijgbaar. Wel surrogaatkoffie van cichorei of gebrande granen.
Op de Houtkamp te Otterlo werd b.v. ook weer boekweit geteeld, omdat dit gewas op schrale grond zonder kunstmest, als je de teelt in de vingers hebt, toch nog wel een behoorlijke opbrengst kan geven. Dat bood dan mogelijkheden voor pap en pannenkoeken.
Evacués op Mossel fietsten regelmatig met een zak rogge naar een betrouwbare maalderij bij Voorthuizen en brachten vervolgens het meel naar de bakker in Otterlo voor het bakken van roggebroden.

Aardappelen rooien langs het ‘Sperrgebiet’.
Toen in het najaar van 1944 bet besef doordrong dat de bevrijding wel eens tot het voorjaar kon uitblijven, werd het de familie Schreuder en Zondag aan de Arnhemseweg duidelijk, dat er een grotere voedselvoorraad moest worden aangelegd. Vooral aardappelen moesten aangeschaft worden.
Nu hadden enkele boeren bij de evacuatie van de Veluwezoom hun bedrijven moeten verlaten terwijl de aardappelvelden nog niet waren gerooid. De jongens van Schreuder en de evacués Winnie en Hans vonden zo’n perceel en begonnen te rooien. Toen ze een mooie hoeveelheid klaar hadden liggen kwam de boer onverwachts langs. Die zei: “Bedankt voor het rooien. Hier heb je het loon!” En gaf hun enkele guldens, maar nam zelf de aardappels mee. De jonge mensen bleven beteuterd en knarsetandend achter.
Later vonden ze toch een andere mogelijkheid. Ook zag vader Zondag nog kans om, ‘voor veel geld’, een keu (jonge big) bij te kopen. Zo konden ze de winter doorkomen.

Hongertochten.
In de herfst en winter van 1944/45 nam de honger in West Nederland snel toe. Veel bewoners uit de steden kwamen op fietsen en met karretjes naar het noorden en oosten van ons land om voedsel te kopen. Ook in onze streken trok een groeiende stroom langs de boerderijen. Omdat ze onderweg vaak weinig te eten hadden, werd er op de Houtkamp elke morgen een forse pan boekweitepap gekookt. Elke ‘etenhaler’ kreeg daar ’s morgens een bord warme pap. Maar al snel werden de aantallen te groot en was dit niet vol te houden. Sommigen overnachtten ook op de Houtkamp in het hooi.
Als er schaarste is, zeker van een basisbehoefte als voedsel, gaan de prijzen omhoog. Het gros van de trekkers was bonafide en waren vasthoudend bezig om voedsel voor de hongerige familie te verzamelen. Veel boeren rekenden lage prijzen. Maar er was toch ook levendige zwarte handel, ruiling van voedsel voor sieraden en verrijking.
Hieronder mijn belevenissen in die tijd als jongen van 10 jaar.

Oorlogsbelevenissen, Slagharen winter 1944/45.
Ik ben geboren als vierde kind op een boerderij in de omgeving van Slagharen/De Krim, n.o Overijssel. Het was een akkerbouwbedrijf van een dikke 20 ha, met veel (fabrieks)aardappels, rogge, haver e.d. Twee paarden, paar koeien, enkele schapen, ganzen, 50 kippen, een boomgaard van 30 bomen en een grote moestuin. Dus geen situatie om zomaar honger te lijden.
’s Middags zaten we bij het warme eten om tafel met vader, moeder, 7 kinderen, twee onderduikers, een dienstmeisje en twee jongens uit het westen (Henk, 11 jaar uit Rijswijk en Nico, 10 jaar uit Amsterdam). Er werden in die winter ook veel kinderen uit de hongerende steden naar het oosten en noorden van het land gebracht en door de bevolking opgenomen. Zo waren Henk en Nico in ons gezin opgenomen. Mijn broertje en ik moeten dagelijks voor de maaltijd ongeveer een hele emmer aardappels schillen.
Er kwamen ook bij ons veel ‘hongertrekkers’ langs om voedsel te kopen. De eersten gingen weg met b.v. 10 pond rogge voor 15 ct per pond. Maar toen de aantallen toenamen tot 50 à 100 per dag werden de porties kleiner.
In een leegstaand kippenhok hielden broer Herman en ik konijnen, Vlaamse Reuzen en Lotharingers We hadden er in de herfst van 1944 wel een stuk of 30, meest jonge beesten. Zo nu en dan werd een van de volwassen dieren voor eigen gebruik geslacht. Toen de trekkers kwamen had op een gegeven moment een van hen goed op het erf rond gekeken, de konijnen gezien en kregen wij de vraag of hij er een van kon kopen. Dat leek ons wel wat om eens geld te beuren en wij vroegen aan vader wat wij ervoor mochten vragen. ‘Niet te gek maken, vraag maar 25 gulden’. Dat leek ons een flink bedrag. Het konijn kreeg vakkundig een forse klap met een knuppel in zijn nek en verdween, hangend aan het stuur van de fiets.
De volgende dag kwamen er nieuwe trekkers en op een gegeven moment zagen we een fiets waar ons konijn aan hing, maar met een heel andere man. Onze oudste broer erop afgestuurd, die te horen kreeg dat de man dit konijn onderweg had kunnen kopen voor 75 gulden en daarmee heel tevreden was. Ondanks de opmerking van vader: ‘met dat blikkerige oorlogsgeld kun je nauwelijks iets kopen”, knaagde het toch bij ons!
Overigens, toen het zakhorloge van vader het begaf, kon hij bij de ons goed bekende horlogemaker in Hardenberg wel een andere krijgen, niet voor geld, maar voor een mud rogge. De man moest ook eten!(*9).